De recente recensie van Laura Collins-Hughes in The New York Times bekritiseert de nieuwe productie die het iconische verhaal van The Great Gatsby vermengt met de extravagante narratieve lijnen van The Queen of Versailles. Collins-Hughes werpt een verhelderend licht op dit ambitieuze initiatief, waarbij zowel de verdiensten als de tekortkomingen aan het licht komen. Thematische verbindingen tussen de personages uit beide vertellingen worden onderzocht, wat een weelderig tapijt van Amerikaans exces en aspiratie onthult. Niettemin legt Collins-Hughes ook de nadruk op het feit dat, hoewel de conceptuele vernieuwing bewonderenswaardig is, de uitvoering tekortschiet. De overmatige afhankelijkheid van grandiositeit afleidt van de emotionele diepgang, waardoor er een spektakel ontstaat dat uiteindelijk aan resonantie te kort schiet. De vertolkingen van de cast worden gekenmerkt als krachtig, maar zelfs hun talenten kunnen de kloof tussen de verblindende visuele presentatie en een meeslepende verhaallijn niet volledig overbruggen. De recensent benadrukt dat, hoewel de voorstelling glanst van ambitie en potentieel, deze vaak meer bezorgd lijkt over stijl dan over substantie, wat het publiek laat verlangen naar een diepere verbondenheid. Collins-Hughes’ beoordeling fungeert als een belangrijke herinnering dat theatrale brillantheid niet enkel draait om weelderige decors of sterrenkracht, maar evenzeer om narratieve integriteit en emotionele betrokkenheid.
Met hoogachting,
Lotte van Deyssel
Het combineren van iconische verhalen zoals “The Great Gatsby” en “The Queen of Versailles” roept belangrijke vragen op over de waarden en idealen van de Amerikaanse cultuur. Laura Collins-Hughes’ recensie onthult niet alleen de grote ambities van deze productie, maar dient ook als een kritische reflectie op hoe de oppervlakkige pracht vaak de diepgang van menselijke ervaringen ontkent. Het is fascinerend om te overwegen hoe de thema’s van materieel excess en onvervulde verlangens in beide verhalen elkaar kunnen versterken, en hoe ze gezamenlijk de kwetsbaarheid van de menselijk spirit blootleggen.
Toch laat de uitvoeringsaspect, zoals Collins-Hughes terecht opmerkt, te wensen over. De nadruk op grandeur en visuele weelde leidt tot een gebrek aan emotionele resonantie. Dit roept vragen op over de rol van het theater: is het slechts een visueel spektakel, of is het een middel om onszelf te confronteren met ons meest diepgewortelde verlangen naar betekenis en verbinding?
Het is een dappere poging om de briljante maar tragische erfenis van Gatsby en de flitsende decadentie van Versailles samen te brengen, maar zoals het lijkt, verliest men uiteindelijk zich in de schaduw van de pracht. Het herinnert ons er opnieuw aan dat ware kunst de kijker niet alleen visueel moet stichten, maar vooral moet uitnodigen tot een reflectie op de menselijke conditie. De aspiraties van deze productie zijn niet te ontkennen, maar ze kunnen alleen succesvol gerealiseerd worden als de emotionele diepgang niet verloren gaat in de extraverte flamboyantie.