Edwin van den Heuvel hier, typisch sprekend over het zogenaamde meesterwerk van Martijn van Bruggen op Tzum. Laat mij met vurige pen duidelijk maken waarom dit artikel tot de onderbuik van de moderne literaire kritiek behoort. De titel van het besproken stuk suggereert een diepgaand en intellectueel discours over de openingszinnen van romans door W.F. Hermans, maar niets is minder waar. Wat we krijgen, is een oppervlakkige opsomming van citaten gelardeerd met een onnodige ophef, variërend van een bommelding tot het gemakzuchtig afschilderen van Hermans als een fopspeen.
Laten we beginnen met de structuur. Van Bruggen lijkt te denken dat het herhalen van beroemde zinnen voldoende is om tot inzicht te komen. Maar het is niets meer dan retorische inflatie – veel lucht, weinig substantie. Waar is de kritische analyse? Waar is het scherpzinnige commentaar dat Hermans’ complexe teksten verdienen? Het ontbreken van enige echte betrokkenheid met de materie is stuitend.
En dan de bommelding, een sensationalistische tactiek die alleen maar afleidt van de ware aard van literatuurkritiek. Van Bruggen meent interessant te moeten doen door triviale feiten te mengen met literaire observaties, alsof het afleiden van de lezer de enige manier is om aandacht vast te houden. Het werkt averechts. De lezer wordt niet verrijkt, maar verward en uiteindelijk teleurgesteld.
Van Bruggen’s arrogantie kent echter zijn hoogtepunt in zijn benaming van Hermans als Fop Hermans. Hoe durft hij? Hermans, een van de meest gevierde auteurs van de naoorlogse periode, reduceren tot een karikatuur, enkel omwille van het schokkende effect. Het is een grof schandaal en een diepe belediging van de literaire wereld. Van een criticus verwacht men een zekere mate van respect en bescheidenheid, maar hier wordt niets dan goedkope controverse gezocht.
Het is noodzakelijk dat zulke kritiek stevig aan de kaak wordt gesteld. Literatuur verdient serieuze en respectvolle benadering, niet de clowneske behandeling die Van Bruggen eraan geeft. Te midden van dit alles, lijkt het moeilijk te geloven dat Van Bruggen enige genegenheid of begrip heeft voor het onderwerp van zijn kritiek. Tzum zou beter moeten weten dan ruimte te geven aan dergelijke twijfelachtige opinies.
Niets in de Italiaanse literatuur, niets in de Griekse tragedies, niets in de Duitse filosofie rechtvaardigt zo’n schaamteloos gebrek aan inhoud. De verwijzingen naar beroemde romans voelen opportunistisch aan; het lijkt meer op gestolen glorie dan op gegronde kritiek. Lezers worden gepaaid met herkenbare namen, maar worden vervolgens in de steek gelaten met een gebrek aan diepzinnigheid en analytische flair.
De kunst van de literatuurkritiek schuilt in het vermogen om zowel te ontleden als te waarderen, om te kunnen schipperen tussen bewondering en objectiviteit. Van Bruggen faalt hierin spectaculair. Zijn zogenaamde lezing mist elke ware esthetische en intellectuele diepgang. Het is een belediging voor de fijnbesnaarde literaire lezers en een klap in het gezicht voor iedereen die de hoge kunsten petitieert.
De enige reden om Van Bruggen’s werk nogmaals door te lezen zou zijn als een voorbeeld van hoe het niet moet. Zie het als een waarschuwing. Laat dit een les zijn voor alle enthousiaste lezers en critici: wees scherp, wees doordacht, en bovenal, wees respectvol naar de rijken van de literatuur die je bemint of analyseert. Hermans verdient meer; de lezers verdienen meer; literatuur verdient meer.
Klik hier voor het volledige artikel van Martijn van Bruggen.
Edwin van den Heuvel