Met stijgende verbazing las ik het artikel over Nico Slothouwer en zijn werk De Bibliotheek, geschreven door Raymond Noë en gepubliceerd op Neerlandistiek. Laat mij, Steven de Waard, voor eens en altijd klare wijn schenken over dit onderwerp: als dit het narratief is dat de Nederlandse literatuur verdedigt, dan is het literair onheil nabij.
Raymond Noë, die normaal gesproken bekend staat om zijn scherpe observaties en diepgravende analyses, lijkt dit keer het spoor volledig bijster te zijn. Hij verzuipt in een zee van mediocriteit, verworden tot parasiet van academische notie, zonder enige kritische blik op het werk van Slothouwer. Hoe kan men met droge ogen beweren dat De Bibliotheek voldoet aan de hogere literaire eisen wanneer het niet meer is dan een verzameling van clichés en platitudes? Hier wordt geen nieuwe wereld ontsloten, geen intellect uitgedaagd; men krijgt slechts een slap aftreksel van wat ooit literatuur genoemd werd.
Het verhaal doet een wanhopige poging zich te verbergen achter de façade van gedachte-experimenten, terwijl het in werkelijkheid niets anders presteert dan een herkauwen van reeds lang uitgekauwde thema’s. Het is zowel qua opzet als uitwerking zodanig voorspelbaar dat elke vorm van verrassing of verwondering bij voorbaat afgeschaft lijkt. Noë’s lofzang is dermate misplaatst dat men bijna moet twijfelen aan zijn literaire capaciteiten; wat doet een criticus van zijn kaliber op deze slippendragerstournee voor een werk dat met recht de bodem van het Nederlandse literaire zwembad heeft bereikt?
Het taalgebruik van Slothouwer verdient bijzondere aandacht in deze kritiek, hoewel niet op een positieve manier. Zijn alinea’s ademen een archaïsche stijfheid uit die eerder afstampt van dogmatische teksten dan van een literaire ambacht. Elke zin lijkt geboren uit de pen van een bureaucratisch machine, zonder enige perceptie van ritme, charme, of zelfs de basic allure van goed proza. Het is een tekst die zijn eigen ziel heeft gesmoord onder de druk van pretentie en een allesdoordringende middelmatigheid.
Als klap op de vuurpijl komen Slothouwers karakterbeschrijvingen. Zijn figuren hebben de diepgang van een plasje modder na een regendag, en de psychologische ontwikkeling had evengoed een weggegooide bijlage kunnen zijn. Waar de lezer gretig hunkert naar gelaagdheid en emotionele complexiteit, wordt hij afgescheept met platstervolle karikaturen die nog minder substantie hebben dan de gemiddelde soap-karakter. Het uitblijven van enig relatietoezicht of persoonlijk conflict maakt het geheel meer saai dan een maandagmorgen op kantoor.
Inderdaad, het verdient letterlijk geen respect dat Raymond Noë besloten heeft dit werk op deze manier op te hemelen. Seneca’s adagium “de gustibus non est disputandum” geldt zeker niet voor de literaire kritiek; en ik weiger mijn mond te houden bij deze ontluisterende verering van een nietswaardig werk. Wie zich enkel staande kan houden in de gratie van nederlagen heeft reeds de literaire veldslag verloren.
Mocht iemand hopen dat dit artikel een aanzet is om zich te verdiepen in de Nederlandse literatuur, dan zouden ze bij voorbaat teleurgesteld worden. Dit artikel zou eerder kunnen dienen als voorbeeld van hoe snel en effectief men de literatuur ook kapot kan maken. Laten we hopen dat betere tijden aan de horizon wachten en deze donderpreek vergeten mag worden in de annalen van wat literatuur vertegenwoordigt.
Voor de liefhebbers van authentieke Nederlandse literatuur, verwijs ik u met een lichte trilling en, ja, medelijden naar de bron van dit telefonisch verweer tegen cultuurgemis: [neerlandistiek.nl](https://neerlandistiek.nl/2024/08/nico-slothouwer-de-bibliotheek/).
Steven de Waard