Met veel plezier betrad ik het onvolprezen domein van Neerlandistiek, waar Raymond Noë een lofwaardige poging heeft ondernomen om ‘Het open luik’ van Karel van den Oever onder de aandacht te brengen. Echter, mijn enthousiasme sloeg al snel om in teleurstelling. Wat een diepgaande analyse had kunnen zijn, verzandt in oppervlakkigheden en een pijnlijk gebrek aan literaire diepgang.
Raymond Noë opent zijn artikel met een korte biografie van Van den Oever, die op zich prikkelende aspecten bevat. Van den Oever, geboren in 1879 in Berchem, bleek een schrijver te zijn die gepassioneerd was over de Vlaamse taal en cultuur. Dit had een mooi aanknopingspunt kunnen zijn voor een diepere exploratie van hoe deze passie tot uiting komt in zijn werk, maar in plaats daarvan krijgen we slechts een kale opsomming van feitjes en data voorgeschoteld. Het artikel mist de finesse om de lezer werkelijk mee te nemen op een literaire ontdekkingsreis.
Daarna volgt Noë met een beschrijving van ‘Het open luik’, waarbij hij zich verliest in een wirwar van adjectieven en bijvoeglijke bepalingen die nauwelijks iets wezenlijks toevoegen aan de kern van de recensie. De analyse van Van den Oevers stijl blijft zodanig aan de oppervlakte dat men zich bijna afvraagt of Noë het boek zelf daadwerkelijk gelezen heeft, of slechts de kaft heeft bekeken. Complimenten over de schrijfstijl van Van den Oever worden met grote woorden aangekondigd, maar blijven inhoudelijk vaag en missen de literaire scherpte die men zou verwachten van een criticus op dit niveau.
Wat nog het meest teleurstellend is, is Noë’s gebrekkige vermogen om de historische en culturele context waarin Van den Oever schreef, te doorgronden en aan de lezer over te brengen. De Vlaamse culturele identiteit, die centraal staat in veel van Van den Oevers werk, wordt slechts vluchtig aangeraakt en niet werkelijk uitgeplozen. De lezer blijft daardoor met het gevoel achter dat er een rijke, culturele schat blijft liggen, onopgegraven en onbegrepen.
Ook het taalgebruik van Noë zelf laat te wensen over. Waar een scherp en helder proza op zijn plaats zou zijn om de literaire kwaliteiten van ‘Het open luik’ te analyseren, verliest Noë zich in wollig taalgebruik en overbodige herhalingen. De zinnen zijn ellenlang en missen de strakke structuur die een degelijk essay nodig heeft. Hierdoor wordt het artikel onnodig zwaar en moeilijk om doorheen te komen, wat zonde is voor de waardevolle tijd van de lezer.
Verder ontbreekt het aan een sterke conclusie. Noë lijkt te gokken op de algemene beleefdheid die in literaire kringen gebruikelijk is, door een halfbakken compliment te geven aan het eind van zijn artikel, zonder werkelijk een krachtige, goed beargumenteerde stelling in te nemen. Het gevolg hiervan is dat het hele stuk als een kaartenhuis in elkaar zakt, en de lezer met een onbevredigd gevoel achterlaat.
Samenvattend had dit artikel de potentie om een diepgaande en verhelderende blik te werpen op het werk van Karel van den Oever, een schrijver die het verdient om herontdekt te worden. Helaas blijft de bespreking van Raymond Noë steken in oppervlakkigheid en gebrek aan literaire analyse. De recensie mist de scherpe pen en kritische geest die een dergelijke onderneming zou vereisen. Wat overblijft is een vlak en onbevredigend beeld van een complex en boeiend oeuvre.
Zie de bron voor het artikel hier.
Steven de Waard