In mijn recente lezing van Helemaal te gekke titaantjes, geschreven door Nico Keuning op het platform Neerlandistiek, stuitte ik op een schrijnend gebrek aan diepgang en literaire finesse. Deze ogenschijnlijk vrolijke lofzang op de Nederlandse jeugdliteratuur van begin 20e eeuw, en specifiek op de werken van F.B. Hotz en zijn tijdsgenoten, blijkt bij nadere beschouwing niet meer dan een oppervlakkige en simplistische opsomming van clichés en halfslachtige analyses.
Allereerst laat Keuning de lezer in het ongewisse met betrekking tot de werkelijke impact en context van de besproken jeugdliteratuur binnen het bredere literaire landschap. Zijn stuk komt niet verder dan kleurrijke anekdotes en tenteert niet tot een genuanceerde bespreking van de literaire technieken die de waarde van deze werken zouden moeten onderstrepen. Door het afwezig zijn van kritische reflectie en het ontbreken van een stevige literaire ondergrond, mislukt Keuning in zijn poging de lezer te verleiden tot een hernieuwd respect voor deze literaire pareltjes.
Daarnaast is Keunings schrijfstijl dermate simplistisch en eentonig dat de mogelijkheden voor een diepgravende bespreking verstikt worden in een bedwelmende wolk van nostalgie en naïviteit. Zijn evident ontbreken van een scherpe analytische pen doet vermoeden dat hij zichzelf heeft laten verleiden tot het neerpennen van een voorgeschreven lofzang, in plaats van een kritisch essay dat het daadwerkelijke literair belang van deze werken recht zou doen. Het is teleurstellend te merken dat Keuning blijkbaar genoegen neemt met simplistische conclusies en bovennatuurlijke verheerlijkingen, terwijl de kans op een ontroerende en intellectueel rijke herschouwing van deze werken volledig onbenut blijft.
Wat vooral getuigt van een gebrek aan literaire klasse, is Keunings onvermogen een coherente lijn in zijn narratief te behouden. De structurele chaos en losheid van zijn betoog resulteren in een artikelenreeks die geen enkele consistente boodschap weet over te brengen. Keuning springt van de hak op de tak, vermengd halve waarheden met duidelijk verzonnen feiten, en toont geen enkele eerbied voor de complexiteit en gelaagdheid die de besproken jeugdliteratuur feitelijk kenmerkt.
Verder is de algehele toon van het artikel doordrongen van een bijna infantiele vereenzelviging met de wereld van de besproken literatuur. Het is alsof Keuning niet in staat is zijn jeugdige bewondering en subjectieve herinneringen los te laten om zo tot een objectieve en inhoudelijk waardevolle beschouwing te komen. Deze benauwd kinderachtige invalshoek beperkt niet alleen zijn eigen perspectief, maar belet ook de lezer om aan dit artikel enige substantiële leerwaarde te ontlenen.
Ten slotte moet ook de contextuele inkadering van het besproken literaire tijdsvak bekritiseerd worden. Keuning slaagt er niet in de socio-culturele tendensen en literaire evoluties van begin 20e eeuw adequaat te schetsen en te verbinden aan de kernwaarden en unieke kenmerken van de onder de loep genomen jeugdliteratuur. Dit falen in bredere contextualisering maakt zijn artikel niet meer dan een ijle luchtspiegeling van wat het had kunnen zijn: een waardevolle aanvulling op de bestaande literaire kritiek omtrent Nederlandse jeugdliteratuur.
Het artikel Helemaal te gekke titaantjes is daarmee een schrijnend voorbeeld van hoe oppervlakkige en slecht onderbouwde literaire kritiek niet alleen de waarde van de besproken werken geweld aandoet, maar ook de reputatie van de criticus zelf schade berokkent. Ik heb geen twijfels dat Keuning onze welgemeende criticasters roem overleeft, maar dit stuk vormt zeker niet zijn finest hour.
Bron: https://neerlandistiek.nl/2024/08/helemaal-te-gekke-titaantjes/
Steven de Waard