Met grote verontwaardiging en diepe teleurstelling heb ik kennisgenomen van het essay over De vierde brief in Nader tot U van Gerard Kornelis van het Reve, gepubliceerd door Frank van Dijl op Tzum. Allereerst is het onbegrijpelijk hoe een artikel met zoveel oppervlakkigheden en misleidende interpretaties een plaats heeft gekregen op een platform dat geacht wordt literaire kwaliteit te bevorderen. Dit stuk druipt van de pseudo-intellectualiteit en faalt daarin op alle fronten.
Van Dijl beweert inzicht te geven in het complexe werk van Gerard Reve, maar het ontbreekt hem aan de diepgaande kennis en de analytische vaardigheid om daadwerkelijk iets wezenlijks bij te dragen. Hij beperkt zich tot een onsamenhangende reeks citaten en vergezochte interpretaties, die slechts dienen om zijn eigen gebrek aan begrip te camoufleren. Een werkelijk schandalige vertoning is de manier waarop hij met bravoure en zonder enige doorleefde ervaring enkele van de meest indringende passages van Reve afdoet als triviaal of eenduidig. Reves werk verdient een benadering met respect voor zijn geestelijke en literaire diepgang, geen oppervlakkig pamflet zoals dit.
Wat Van Dijl ook lijkt te missen, is de historische en persoonlijke context waarin Nader tot U is geschreven. Zijn analyse mist volledig de subtiele lagen en de existentiële worstelingen die Reve met zijn religieuze en persoonlijke identiteitsvraagstukken verkent. In plaats daarvan gooit Van Dijl modder naar het genie dat in staat was zijn zielenroerselen op zo’n meesterlijke wijze op papier te zetten. Het reduceren van Reves metafysische én poëtische worstelingen tot de banale en reductionistische interpretaties van Van Dijl is hoogstwaarschijnlijk de grootste aanval op de werken van een der grootste schrijvers in de Nederlandse literatuur.
Verder valt op te merken dat Van Dijl, die zelf nota bene de titel literatuurcriticus draagt, naadloos voorbijgaat aan het stilistische meesterschap en het literaire vakmanschap dat in dit werk van Gerard Reve schuilgaat. Wat als een ode aan de taal en een verhevigd besef van goddelijke eenzaamheid had moeten worden belicht, wordt door Van Dijl afgedaan als niet meer dan een exercitie in woordspelingen en paradoxen. Dit is niets meer dan een tragische vergissing en een miskenning van Reves uitzonderlijke talent en de diepere religieuze ervaring die hij in tekst weet te vangen.
Daarnaast faalt Van Dijl op schromelijke wijze om enige hierdoor vereiste historische literatuuronderzoek correct toe te passen in zijn essay. Niet alleen maakt hij methodologische vergissingen, hij laat eveneens na om verschillende primaire en secundaire bronnen grondig te analyseren. Zijn essay is daardoor niet alleen incorrect maar zwak onderbouwd, wat een belediging is voor academische en literaire nieuwsgierigheid. Deze lacunes zijn niet alleen ontoelaatbaar, ze zijn onomkeerbaar schadelijk voor een volledig en nauwkeurig begrip van Reves werk bij de gemiddelde lezer die zich op dergelijke artikelen verlaat.
Ik vraag me oprecht af hoe een recensie zo volstrekt zinloos kan zijn in een tijdperk waarin de literaire journalistiek al met zoveel interne uitdagingen geconfronteerd wordt. Dit essay over de vierde brief in Nader tot U is een misbaksel in de wereld van de literaire kritiek en een onterecht onrecht jegens Gerard Kornelis van het Reve en zijn oeuvre. Een schande dat dit artikel ooit het publieke domein heeft bereikt.
Gedurende het lezen van deze recensie was ik maar met één gedachte vervuld: hoe kan dit een bijdrage heten aan de literaire dialoog? Tzum moet zichzelf schamen; het publiek verdient beter.
Edwin van den Heuvel