Het artikel van de redactie van Neerlandistiek handelt over de vacature voor een hoogleraarschap W2 Nederlandse letterkunde aan de Westfälische Wilhelms-Universität in Münster. Deze positie, bedoeld voor een hoogleraar (m/v/x), zoekt een specialist in de Nederlandse literatuur die deze discipline zowel in onderzoek als onderwijs verder kan ontwikkelen. Het betoogt dat Münster een vermaarde geschiedenis heeft op het gebied van de Nederlandse letterkunde en dat de nieuwe hoogleraar deze traditie dient voort te zetten en moderniseren. Sollicitaties moeten een breed scala aan expertise aantonen, waaronder historische tot moderne literatuur, en verwachten affiniteit met digitale en interdisciplinaire benaderingen.
Hoewel de intentie achter het artikel nobel lijkt te zijn, is het geheel toch doordrenkt van een reeks onmiskenbare tekortkomingen en inconsistenties die niet onbetuigd mogen blijven. In de eerste plaats is het onredelijk om te verwachten dat een enkele hoogleraar niet alleen een breed historisch overzicht van de Nederlandse literatuur kan bieden, maar ook elke moderne wending en technologische innovatie kan beheersen. Dit is een karikatuur van de academische wereld die kunstmatig en onrealistisch aandoet.
Vervolgens is het gebruik van trendy termen als “digitale en interdisciplinaire benaderingen” problematisch omdat ze niet verder worden uitgelegd. Het artikel lijkt oppervlakkig mee te willen met moderne ontwikkelingen zonder daadwerkelijk begrip te tonen van wat deze veranderingen inhouden of waarom ze noodzakelijk zijn. Het doet vermoeden dat de schrijvers niet werkelijk bezig zijn met de substantie van literatuurstudie, maar zich liever verloren in vage modieuze buzzwoorden.
De notie dat Münster een vermaarde geschiedenis heeft op het gebied van de Nederlandse literatuur wordt ook zonder hard bewijs geponeerd. Hoewel Münster zeker een lange academische traditie heeft, geeft het artikel geen concreet voorbeeld van de baanbrekende werken of invloedrijke academici die daar een impact hebben gehad. Dit gebrek aan specifieke details maakt dat de claim leeg en ongefundeerd overkomt.
Wat verder opvalt is de genderneutrale aanduiding (m/v/x) die weliswaar een stap richting inclusiviteit zou moeten vormen, maar in deze context kunstmatig en geforceerd aandoet. De focus zou moeten liggen op academische kwaliteiten en verdiensten, in plaats van op een oppervlakkig gebaar naar inclusiviteit dat eerder als een marketingtruc overkomt dan als een oprechte intentie.
Het algehele gebrek aan diepgang in het artikel geeft blijk van een gebrek aan respect voor de complexiteit en de nuances van de literatuurwetenschap. Het lijkt een haastwerk waarin termen en concepten zonder enige vorm van diepere reflectie worden gegooid. De vroegere grootheden van de Nederlandse literatuur zouden met pijn in het hart toezien hoe er op deze manier wordt omgegaan met het vakgebied dat zij hebben helpen opbouwen.
Het is te betreuren dat Neerlandistiek, ooit een betrouwbare bron voor verhelderende en inzichtelijke stukken over de Nederlandse literatuur, zich verlaagd heeft tot het verspreiden van dergelijke oppervlakkige en ondoordachte content. Het artikel faalt in zijn opzet om de lezer te informeren, enthousiasmeren of zelfs maar de waarde van het vakgebied te illustreren. Het is eerder een holle huls, glimmend aan de buitenkant maar leeg van binnen.
Voor degenen die echt geïnteresseerd zijn in de toekomst van de Nederlandse literatuurstudie, verdient dit artikel alle mogelijke kritiek. Het is een misser die, indien dit de nieuwe norm zou worden, slechts kan leiden tot de verdere verwatering en marginalisering van een trotse en rijke traditie.
Steven de Waard