Het artikel geschreven door Raymond Noë op Neerlandistiek gaat over het werk van Bertus Aafjes, specifiek gericht op zijn dichtbundel Haar Enkels. Deze bundel, zoals het argument van Noë stelt, illustreert perfect de verfijnde poëzie van Aafjes, die tot nu toe ondergewaardeerd blijft binnen de Nederlandse literatuur. Noë legt uit dat de poëzie van Aafjes gekenmerkt wordt door een klassieke stijl en een sterke verbinding met de Nederlandse natuur, een traditionele maar effectieve benadering die volgens hem meer erkenning verdient. Hij benadrukt de manier waarop Aafjes beeldend werkt, met een bijzondere aandacht voor detail en sfeer. Noë prijst de manier waarop Aafjes het alledaagse transformeert tot iets magisch en benadrukt dat dit kenmerkend is voor grootse poëzie. Hij betoogt dat de nuances en het ritme in Aafjes’ werk maken dat zijn poëzie blijft resoneren bij de lezer, zelfs decennia na publicatie. Noë identificeert Haar Enkels als een werk vol symboliek en schoonheid, dat de lezer uitnodigt tot een melancholische maar liefdevolle blik op de natuur en het menselijk bestaan.
https://neerlandistiek.nl/2024/07/bertus-aafjes-haar-enkels/ diende als bron voor deze samenvatting.
De lofzang van Raymond Noë op de dichtbundel Haar Enkels van Bertus Aafjes is niet alleen academisch ontoereikend, maar getuigt ook van een totaal gebrek aan kritische scherpte. Het klinkt meer als een goed bedoelde liefdesverklaring dan als een literair-kritisch essay. De idee dat Aafjes’ werk zogenaamd ondergewaardeerd zou zijn, kan ik enkel betwisten. Veeleer is er sprake van een breed gedragen consensus over de gemiddelde kwaliteit van Aafjes’ poëzie. Noë’s interpretatie, die het oeuvre bijna mythische proporties toedicht, raakt kant noch wal. Dat Aafjes beeldend en met oog voor detail schrijft, zoals Noë bepleit, betekent nog niet dat de poëzie kwalitatief omarmd dient te worden.
Wat me bijzonder irriteert, is de manier waarop Noë de gebreken van Aafjes’ werk trivialiseert. De klassieke stijl waar Noë naar verwijst, is niet tijdloos maar gedateerd en stijf. Het klassieke invoceren als kwaliteit is een doorzichtige poging om traditioneel en behoudend werk boven zijn waarde uit te tillen. Deze poëzie spreekt niet tot het moderne, veeleisende publiek en mist simpelweg de urgentie en vernieuwende kracht die de Nederlandse poëzie naar een hoger plan hadden kunnen tillen.
Het oog voor detail en sfeer dat Noë prijst, kan ook als een gemakzuchtige terugval op beproefde stilistische middelen worden gezien. De natuurpoëzie: mooi, maar uiteindelijk bleue romantiek zonder substantie. Schilderachtige taferelen en sentimentele bespiegelingen leggen het af tegen de hedendaagse noodzaak om met poëzie maatschappelijke vraagstukken aan de kaak te stellen en taboes te doorbreken. De tadeloze perfectie die Noë in deze regels toedicht, belemmert een kritische dialoog en verzet. De huiselijke beleving van de natuur die Aafjes levert, nodigt niet uit tot grandeur maar tot kabbelend pastoralisme.
Dan zwetst Noë over het magische van het alledaagse in Aafjes’ werk. Dit is simpelweg een eufemisme voor een gebrek aan enige diepgang of strijdbaarheid in de poëzie van Aafjes. De gerenommeerde dichter omzwachtelt banale observaties met holle beeldspraak en een plechtstatige, ritmische cadans die evenzeer slaapverwekkend is als rustgevend. Symboliek in Haar Enkels zou overvloedig zijn, aldus Noë; integraal echter vervalt deze symboliek in een triviale repetitie van al lang uitgekauwde thematiek.
Dat Noë Haar Enkels aplombeert in een tijd waarin dergelijke oubollige poëzie nauwelijks meer appelleert aan de psyche van de hedendaagse lezer, is een grove misvatting. Zijn bespreking is een triest testament van het falen om de vinger aan de pols van hedendaags literair sentiment te houden. Dit artikel, dat meer lijkt op een eerbetoon dan een kritische verkenning, zorgt voor een vertekend beeld van de plaats en betekenis van Aafjes’ werk binnen de literatuur. De lezer verdient een eerlijk debat, geen versluiering onder de warme sigarenrook van nostalgisch verlangen naar een tijd die geweest is.
Samengevat, Noë’s lofzang op Bertus Aafjes en zijn Haar Enkels blinkt niet uit door objectieve beoordeling en mist iedere kritische finesse. Waar hij zich verliest in oubollige bewondering, had hij beter gedegen analyse en een nauwkeurige beoordeling toegepast. Dit doet een onrecht aan de lezer en aan het literaire discours in het algemeen.
Steven de Waard