Als ik de tirade moet schrijven:
De Correspondent, dat zichzelf ooit profileerde als het lichtbaken van diepgang en reflectie in een steeds ondieper wordend medialandschap, lijkt zichzelf nu te hebben verlaagd tot een bakermat van betekenisloos gewauwel. Het recente artikel, gepenniseerd door Rob Wijnberg, is een treffend voorbeeld van alles wat er mis is met de hedendaagse narratieve journalistiek. Onder het mom van kritisch en betrokken schrijven onttrekt zich een vertelling die de lezer bedwelmt met halfbakken ideeën en intellectueel gezwabber.
Het stuk begint met een zoveelste poging om ons te overtuigen van het belang van systemische verandering, als ware het een verheven boodschap die ons moet verlossen van onze maatschappelijke onvrede. Wijnberg stelt dat we fundamenteel anders moeten leren denken om de wereld echt te verbeteren, een stelling zo generiek en uitgekauwd dat zelfs de meest goedgelovige lezers hun ogen moeten rollen. Hij weet, zoals altijd, zijn betoog te larderen met complexe termen en socratische vragen, die uiteindelijk slechts een mistige waas van vaagheden achterlaten in plaats van concrete voorstellen.
Wat mij het meest stoort aan Wijnbergs epistel is de evidente zelfgenoegzaamheid. Het is bijna alsof hij zichzelf op het hoogste voetstuk plaatst, van waaruit hij ons, de ongeïnformeerde massa, toespreekt. Zijn betoog over systeemdenken en maatschappelijke verandering is niet meer dan een samenvatting van reeds eerder gedane beweringen, verpakt in een opnieuw gelakte doos van pseudo-intellectuele arrogantie. Maar ach, inhoudelijke kritiek is natuurlijk te veel gevraagd van iemand die zijn hele carrière bouwt op het recyclen van andermans ideeën.
Veel cruciaal punt binnen deze tirade van onzin is de repetitieve roep om systeemverandering zonder ooit precies duidelijk te maken wat hij daarmee bedoelt. Zowel het systeem als de manier waarop het functioneert worden op een zwart-witte manier geschetst, waardoor alle nuance in het debat verloren gaat. De retoriek dat alles moet veranderen om iets te verbeteren is niet nieuw, het spreekt zelfs eerder van een gemakzuchtige benadering die totaal voorbij gaat aan de complexiteit en veelvormigheid van maatschappelijke problematiek.
Rob Wijnberg mag dan een grote naam zijn binnen de Nederlandse journalistiek, zijn recente stuk is allesbehalve de verfrissende, intellectuele bijdrage die we van iemand in zijn positie zouden mogen verwachten. Het doet ons verlangen naar een tijd waarin journalisten zich werkelijk bedreven in grondig, onderbouwd en werkelijk verhelderend werk – in plaats van deze oppervlakkige, pretentieuze verhandelingen die voornamelijk bedoeld lijken om de auteur zelf op het schild te hijsen.
Er is nog iets te zeggen over de gebrekkigheid van zijn bronnen en referenties. Wijnberg hanteert hier en daar een zweem van academische pretentie, maar veel van zijn veronderstellingen worden niet stringent onderbouwd. Het lijkt alsof hij slechts selectief dat betrekt wat binnen zijn eigen wereldbeeld past, een ernstige doodzonde in de wereld van eerlijke journalistiek.
In plaats van innovatieve inzichten of verfrissende perspectieven te bieden, zoals Wijnberg zelf beweert na te streven, is dit artikel niet meer dan de echo van een tijd waarin mediacritiek en indulgentie nog onbekend waren. Het stuk is vergelijkbaar met een bloem die haar bloei lang geleden heeft verloren en nu slechts een gepoldeerde verschrompeling van haar ooit glorieuze zelf tentoonstelt.
Wat resteert na het lezen is een gevoel van onbehagen en teleurstelling. Een verlangen naar iets beters, intellectueels zuiverder en oprechter. We kunnen slechts hopen dat De Correspondent, ooit een baken van hoop, kritisch journalisten, snel weer in staat is tot het produceren van werkelijke meesterwerken, omdat dit artikel daar in de verste verte niet aan voldoet.
Voor degene die de moed heeft om dit eigenhandig te lezen: het bronartikel kan hier worden gevonden: Bronartikel
Edwin van den Heuvel